Barre tijden in de Betuwe
- Hoewel er al heel vroeg melding wordt gemaakt van rampspoed in de Betuwe en de vroegste stambomen van naamgenoten uit de 17e eeuw dateren , is het voor huidige nazaten belangwekkend, sterker nog, onthutsend, te lezen over de rampen en ontberingen die de bekende en onbekende voorouders in Maurik getroffen hebben. Het is verbazingwekkend, dat er nog mensen in de Betuwe zijn blijven wonen!
De gegevens zijn voor het grootste gedeelte ontleend aan de diepgravende studie van J. Buisman: “Duizend jaar weer, wind en water in de Lage Landen”, daarnaast hebben wij nog uit andere bronnen kunnen toevoegen. - SAMENVATTING
De 9e eeuw wordt gekenmerkt door veel strenge winters (13) tegenover slechts drie zachte. De gemiddelde jaartemperatuur ligt waarschijnlijk vrij laag, met een dieptepunt kort voor 900.
De 10e eeuw heeft als overheersend kenmerk de grote droogte. Over de gemiddelde jaartemperatuur is bij gebrek aan gegevens weinig te zeggen.. Er is echter een indicatie dat na het dieptepunt aan het eind van de vorige eeuw de jaartemperatuur geleidelijk stijgt en tegen het jaar 1000 een maximum bereikt. Van de bekende acht winters zijn er zeven (zeer) streng; de zeven bekende zomers zijn alle (erg) warm.
In de 11e eeuw zet de stijging van de gemiddelde eeuwtemperatuur voor de winters zich voort tot een gemiddelde die alleen in de 20e eeuw zal worden overtroffen. In de 11e eeuw komen de zomers echter weer op een lager gemiddeld niveau. De jaartemperatuur vertoont in deze 11e eeuw een daling, met een minimum in de kwarteeuw 1101-1125.
In de 12e eeuw zijn de winters aanvankelijk vrij koud, maar in het slotkwartaal duidelijk te warm. Bij de zomers zien we een wisselend beeld en een stijgende tendens. Ook de gemiddelde jaartemperatuur vertoont een stijgende tendens.
In de 13e eeuw ligt de gemiddelde jaartemperatuur boven het gemiddelde; het is de hoogste waarde vóór de 20e eeuw. De winters zijn meestal vrij zacht en de zomers warm.
In de 14e eeuw is de daling van de gemiddelde wintertemperatuur sterk in de tweede helft van de eeuw, met als dieptepunt de extreme winter van 1364. In de eerste helft van de eeuw zijn de zomers koel, in de tweede helft treedt een temperatuurstijgimg op en het vierde kwart van de 14e eeuw biedt zomers die zo warm zijn dat ze vergelijkbaar zijn met die in de tweede helft van de 20e eeuw. Opvallend is de opeenhoping van van natte maanden van 1312 tot 1316 (gevolg: ernstige hongerjaren – ook zware hongerjaren zijn 1331 en 1332) ) en van 1365 tot 1374 (hongerjaren) en droge maanden van 1325 tot 1340 en vanaf 1375.
In de 15e eeuw treedt een daling van de gemiddelde wintertemperatuur op, met een dieptepunt in het tweede kwart, dat vergelijkbaar is met de dieptepunten in de 17e eeuw. De jaartemperatuur daalt naar een niveau beneden het gemiddelde. Extreem zijn de winters van 1408, 1423, 1427 en 1443. Berucht zijn de winters van 1432, 1433, 1435, 1437, 1438. Zachte winters ontbreken. Als zware hongerjaren worden genoemd 1434, 1438, 1439 en 1447. Opmerkelijk is de grote droogte van 1409-1420 (een voortzetting van de droogte in het slotdecennium van de 14e eeuw). In de jaren zeventig zijn er enkele opvallend warme, droge zomers, met 1473 als topper. Omstreeks 1430 begint de Kleine IJstijd, die tot 1860 duurt, met als dieptepunt ca. 1600. Er volgt een reeks strenge winters, zoals men in het eeuwen niet meer gewend is, en het aantal warme zomers neemt verder af. Een mildering volgt omstreeks 1470 die tot ca. 1530 voortduurt, als de winters weer kouder worden.
16e en 17e eeuw volgen nog.
KORTE UITWERKING VAN DE GEGEVENS (In “Buisman” staat nog meer ellende)
14e eeuw
1301 - september. De komeet van Halley is weer te zien.
1302. De zomer is winters, het bovenrijndal staat blank en het is dus goed mogelijk dat ook het Rivierengebied van hoog water te lijden heeft. In de tweede helft van dat jaar is er een felle koudegolf.
1303, 1304, 1305: de zomers zijn (vrij) warm en (erg) droog.
1305/1306: een barre winter als in geen tientallen jaren. Tot ver in de lente zal het koud blijven. Groot is de ellende onder mensen en dieren. Op veel plaatsen heerst gebrek aan voedsel, veevoer, drinkwater en brandstof.
De zware winter van 1306 met zijn vele slachtoffers en zijn enorme schade markeert het begin van een eeuw die ons doet huiveren: de 14e eeuw gaat veel narigheid brengen: een ernstige hongersnood (1315-1317) door geregelde misoogsten; slagregens en riviervloeden spoelen overal de oogst van de velden. Verder de Zwarte Dood (ca. 1350), veel burgerstrijd en oorlog, economische en demografische stagnatie, recessie en een klimaatverslechtering gedurende de eerste twee decennia en de jaren zestig van de 14e eeuw.
De winterkou aan het begin van deze eeuw wordt gezien als een voorteken van naderend onheil. In 1303 en 1305/1306 vriest de Oostzee dicht. Er volgen jaren met veel onnatuurlijke koude-invallen, met stormen en overvloedige regen. De tijdgenoten kunnen niet weten dat het de uitwerkingen van de Kleine IJstijd zijn.
1310. De hevige kerstkou van 1309 luidt het ongeluksjaar 1310 in. De kou is zo streng, dat mensen om het leven komen. In de tweede decade van januari valt een sterke dooi in, gepaard gaande met plasregens. De gevolgen zijn ernstig: zware ijsgang en overstromingen. Midden in de winter, op 31 januari, is er gedurende twee uur een indrukwekkende ringvormige zonsverduistering. De lucht is goudgeel of rood. In de zomer vernielt een hagelramp de gewassen, waaronder graan en fruit.
1315 – zomer. Maandenlang gutst de regen omlaag. In geheel West-Europa is de zomer koud en nat, boordevol rampen, zoals verregende oogsten, schaarste, honger, ziekten en wateroverlast. Tijdgenoten brengen de abnormale toestand in verband met een komeet van grote helderheid, die eind oktober 1315 tot half maart 1316 ook overdag te zien is.
1316. In de winter houdt de overvloedige regen aan. In de lente en zomer neemt de hongersnood, begonnen in 1313, catastrofale vormen aan: evenals vorig jaar komen zeer veel mensen en vee om. De hongersnood vindt haar oorzaak in een graancrisis. Een hongerramp heeft zijn hoogtepunt in de zomermaanden, als de oude voorraden op zijn en de nieuwe oogst door misoogst niet in de schuren ligt. De zomer van dit jaar is de vierde natte in successie. In de herfst is er een einde gekomen aan de ruim een jaar geduurd hebbende regenperiode, maar dat was te laat voor de oogst van dat jaar. De hongersnood houdt dus nog aan tot in 1317. Het staat wel vast dat er gevallen van kanibalisme zijn voorgekomen. Vrij zeker zijn mensen opgegeten die door ophanging terechtgesteld zijn.
1322. Winterse ellende in Midden-Nederland. De vorst houdt aan tot 17 maart.
1323. Ook deze winter is zeer streng.
1325. Een zeer warme zomer en een zonnige herfst zet de droogte van de lente voort; de eerste grote droogteperiode in 20 jaar. De winter is streng.
1326. De zomer en de herfst zijn schrikbarend droog.
1327- 17 mei: noodweer met zware windstoten en waarschijnlijk een windhoos. Aan het eind van het jaar gaat het hard vriezen.
1330. De zomer is nat en koud. Op 16 juli vindt er een totale zonsverduistering plaats. De winter valt vroeg in.
1331. Evenals de lente is ook het begin van de zomer extreem warm en droog; de winter is zacht. Het is een hongerjaar, evenals 1332.
1333. De zomer is zeer warm.
1334. In dit jaar slaagt graaf Reinoud van Gelre er in de al lang begeerde Brabantse enclave Tiel te bezetten. Daarmee breidt hij zijn invloed in het rivierengebied aanmerkelijk uit.
1337 - 24 juni: men ziet een heldere komeet aan de hemel; dit verschijnsel duurt een maand.
1338/1339. Grote delen van West- en Midden-Europa liggen gedompeld in een lange harde winter met twee of drie flinke vorstperioden. Op 7 juli 1339 is er een belangrijke zonsverduistering, totaal of bijna totaal.
1340. De zomer is bijzonder droog. Een winter met veel vorst en sneeuw.
1342 – juli. Het peil van de Main, behorend tot het stroomgebied van de Rijn, en andere Midden- Europese rivieren, stijgt zo onrustbarend en angstaanjagend, dat iedereen voelt dat dit op een vreselijke ramp moet uitlopen. De Rijn kan uiteraard zo’n kolossale afvoer niet verwerken, met dijkdoorbraken als gevolg. Het water stroomt de Overbetuwe, Nederbetuwe en Tielerwaard binnen en komt pas tegen de Diefdijk, op de grens met Holland, tot staan.
1350. Omstreeks dit jaar bereikt de Zwarte Dood zijn climax. Deze is zijn opmars begonnen in 1347 in Zuid-Frankrijk: enkele schepen uit Constantinopel die pestlijders aan boord hebben, komen aan in Marseille. De pest breidt zich vervolgens verbazend snel naar het noorden uit. Steeds vreselijker geruchten doen de ronde en deze zijn maar al te waar. Eén slachtoffer in huis is fataal voor alle huisgenoten, waardoor in een huis heel vaak tien of meer mensen hun leven eindigen. In veel huizen sterven zelfs honden en katten, hennen en hanen. In totaal heeft de pest in Europa tussen 1347 en 1351 waarschijnlijk aan 1/3 deel van de bewoners het leven gekost. In 1351, na de crisis, zal men kunnen constateren dat de Lage Landen er betrekkelijk goed zijn afgekomen.
Er is enige samenhang tussen het weer en het optreden van de pest: de overbrengers/vlooien gedijen het best bij ca. 20 graden en een grote vochtigheid. Bij streng winterweer dooft de builenpest uit; voor de longpest geldt dit niet: de mensen infecteren elkaar door hoesten en niezen. - 1350/1351. Omstreeks december 1350 begint het hard te vriezen; in geen tien jaar had men zoveel ijs en sneeuw gezien. Een hete meimaand luidt een goede zomer in. In november 1352 verschijnt er weer een komeet.
- 1353/1354. De herfst is mooi en rustig, maar in de eerste helft van december slaat het weer om en beleeft West-Europa een lange, harde en koude winter.
- 1354/1355. De winter is opnieuw veel te koud, dat geldt voor heel West-Europa. In Bonn rijdt men met geladen wagens over de Rijn.
- 1356. Na een natte zomer en herfst wassen tal van rivieren in het buitenland; in onze streken bereikt de wateroverlast zijn climax eind dececember.
- 1359. Verscheidene bronnen spreken over een felle koudegolf die West-Europa deze winter heeft getroffen. Men spreekt over de de koudste januari in een halve eeuw. Ook de zomer is extreem koud, de herfst is nat.
1360/1361. De winter heeft veel vorst gebracht. Op 26 februari 1361, de nacht waarin Willem van Gulik, hertog van Gelre, sterft, staat de hemel als het ware in brand. Hiermee wordt vrijwel zeker noorderlicht bedoeld. De zomer is zeer warm, uitlopend op zware regenval.
1362. In januari stormt het in West-Europa verschrikkelijk. Men spreekt van de storm van de eeuw, met tornado-achtige verschijnselen. Er is veel schade veroorzaakt. Zelfs wordt over het omwaaien van huizen en torens geschreven. De Zwarte Dood, die na 1351 wat was uitgewoed, steekt tot ieders ontsteltenis weer de kop op. In april heeft West-Europa te duchten van een pittige koude-inval, die op veel plaatsen rampzalig is voor de ontluikende gewassen. In juni is er een uitbarsting van een vulkaan op IJsland, de hevigste vulkanische eruptie in historische tijd op dit eiland. Het is niet onmogelijk dat deze eruptie verantwoordelijk is voor de tijdelijke verslechtering van het klimaat in West-Europa. De strenge winter van 1364 en de matige tot slechte zomers van 1363-1367 contrasteren nl. nogal met het algemene beeld dat de tweede helft van de 14e eeuw in dit opzicht oplevert. Er zijn drie kometen voor 1362 vermeld: in februari-april, april-juni; beide hadden een lange staart. De derde, van december 1362 tot maart 1363, is aanmerkelijk minder indrukwekkend. Uiteraard denkt men nu in het bijzonder aan komende rampspoed.
1363/1364. In heel Europa is de winter uitzonderlijk lang en streng, van december tot eind maart. Voor een strengere winter moeten we hoogstwaarschijnlijk teruggaan tot 1306 of nog eerder. Voornamelijk veel armen, vrouwen en kinderen komen om. Deze winter is een nieuw dieptepunt in een eeuw die op sociaal-economisch en demografisch gebied wordt gekenmerkt door stagnatie en op vele plaatsen recessie. Gelukkig was de dooi traag, zodat er maar weinig rivieren overstroomd zijn. - 1367 - februari is een erg koude maand. Na de dooi is de Rijn hoger dan in 25 jaar. De zomer is nat, de derde in successie. In december wordt een hevige storm van enige dagen achtereen gemeld, die veel schade aanricht.
- 1368. In de lente en het begin van de zomer is er een komeet te zien met een rode staart. Op de komeet volgt later in het jaar de pest. Een groot deel van de herfst is nat.
1374 – januari. De enorme massa’s sneeuw die in de middelgebergten van Europa gevallen zijn, doen de rivieren wassen en veroorzaken overstromingen. De toestand in Duitsland is rampzalig. Het ligt voor de hand dat ook in onze streken wateroverlast voorkomt. De Tielse Kroniek meldt dat de oude stad onder water staat en dat vele huizen zijn ingestort. Een groot deel van Zuid-Holland blijft langer dan een jaar onder water staan. Over overlast door de Rijn wordt niet gesproken, maar is wel waarschijnlijk. Tot overmaat van ramp valt de winter hevig in. - 1375. De zomer is in jaren niet zo zonnig en droog. Niemand herinnert zich dat er ooit zo'n hitte in de zomer was geweest. Op 10 oktober waait er een verschrikkelijke storm, die veel schade veroorzaakt.
1378. Als we aannemen dat september en oktober in West-Europa sombere bewolkte maanden zijn geweest, dan zou dat een verklaring kunnen zijn voor het merkwaardige feit dat blijkbaar vrijwel niemand de verschijning van de komeet van Halley heeft waargenomen. Er zijn slechts meldingen uit Beieren en Polen. December is in een groot deel van West-Europa een erg koude maand. - 1380/1381. In vrijwel geheel West- en Midden-Europa is de winter zacht en nat tot in januari, maar dan treedt een drastische weersverandering op. Tegen het midden van januari gaat het overal hard winteren. Stroomopwaarts gaat de Rijn vrij plotseling dicht.
1382. Eind augustus en begin september wordt er een komeet waargenomen, waaraan men weer een onheilsvoorspellend karakter geeft. In Münster in Westfalen sterven er duizenden mensen aan de pest.
1383. De zomer is in West-Europa erg warm en tevens zeer droog. In ruim twintig jaar is het niet zo droog en warm geweest.
1384. Vanaf de lente tot medio augustus is de warmte en droogte ondraaglijk. Daarna komt er een weersomslag. Te Tiel spreekt men van een zonsverduistering en een noodweer op 17 augustus, dat tamelijk lang duurt. Op de Waal zijn schepen vergaan. Opmerkelijke verschijnselen aan de hemel ontgaan geen enkele middeleeuwer. Op 27 september ziet men in veel steden een wonderlijke “planeet” door de lucht vliegen, met kleuren rood, groen, blauw, wit, zwart en saffraangeel.
1386. De vijfde te warme zomer achtereen. Bij Keulen waadt men door de Rijn. Voor de derde keer binnen tien jaar staat de Rijn extreem laag: eerder was dit het geval in oktober 1383 en in de zomer van 1386. In de zomer van 1393 zal het voor de vierde keer zover zijn. - 1390. In maart is er sprake van een hevige lentestorm, die veel schade aanricht. Van begin juni tot bijna september is het warm en droog. Met Kerstmis zijn er zware stormen in geheel West-Europa.
1393/1394. De zomer van 1393 is in grote delen van West- en Midden-Europa andermaal warm en langdurig droog; de droogte schijnt al in april te zijn aangevangen. De Rijn staat heel laag, nu al voor de vierde keer in een jaar of tien. Eind november wordt ons werelddeel opgeschrikt door een plotselinge hevige vorstinval, die met zware sneeuwval gepaard gaat, waarin tal van argeloze reizigers de dood vinden. De Rijn vriest dicht. De lage standen van de rivieren hebben het dichtvriezen versneld, maar het oppervlaktewater is intussen wel weer gaan wassen.
1395. Op 11 juni worden veel Westeuropeanen al vroeg in de morgen opgeschrikt door een flinke aardbeving. Allerlei vaatwerk, dat aan de wand hangt, begint heen en weer te slingeren. - 1396. De winter heeft nogal wat vorst gebracht., in twee, misschien drie perioden. De scheepvaart op de grote rivieren is zo'n zes weken gestagneerd geweest.
1398. In grote delen van West- en Midden-Europa beleeft men een koude lente. In de omgeving van Zwolle woedt dit jaar de pest. Door de zware regenval staat de Rijn hoog in de eerste helft van mei en in augustus.
1399. Meteen in januari wordt er strenge vorst gemeld en eind januari valt er bijzonder veel sneeuw. Over overstromingen wordt merkwaardigerwijze niets geschreven. In mei en juni regent het onafgebroken, wat in hoog water in Arnhem resulteert. In oktober wordt een komeet waargenomen.
1400. Evenals in de vorige winter brengt ook die van 1399/1400 veel vorst. Op de Waal is de scheepvaart gestagneerd van begin januari tot begin februari,. De zomer is in West- en Midden-Europa voor een groot deel warm en droog. In Tiel woedt omstreeks 25 juli een hevige pest.
Vast ijs in de Rijn
1309/1310 vrij zeker - 1354/1355 In Bonn rijdt men met geladen wagens over de Rijn
1363/1364 begaanbaar te Keulen
1395/1396
1398/1399
1399/1400
1407/1408 begaanbaar te Keulen
1422/1423 vrij zeker
1425/1426 vrij zeker
1431/1432 berijdbaar bij Kleef
1434/1435 begaanbaar
1442/1443 vrij zeker
15e eeuw
1401/1402. Een zachte winter. Eind februari 1402 overstroomt de Betuwe.
1402 – medio februari. Er heerst noodweer, met hevige windstoten, hagel en bliksemschichten. Op het eind van de maand staat een deel van de Betuwe onder water. Op 29 februari wordt melding gemaakt van een komeet, die tot medio april te zien is.
1404/1405. De herfst is warm en droog. In december 1404 en januari 1405 vriest het enige tijd hard. In West- en Midden-Europa is de zomer grotendeels nat met op veel plaatsen wateroverlast. In de herfst regent het aanhoudend, tot december toe.
1406 – Op 16 juni: totale zonsverduistering. Het verschijnsel maakt zo’n indruk, dat veel mensen bang zijn dat de wereld vergaat.
1407/1408. Tijdgenoten gewagen van een winterperiode met veel ijs en sneeuw, die tien tot twaalf weken duurt. O.a. de Rijn zit vanaf de bron tot de monding muurvast. Alles is overdekt met een dik pak sneeuw. Als het begint te dooien, is in geheel en West- en Midden-Europa de ijs- en waterschade onvoorstelbaar. De situatie in het Rivierengebied is merkwaardigerwijze beperkt gebleven tot hoog water.
1409 – februari. Een plotselinge vloedgolf, afkomstig uit Duitsland, doet de dijk ten oosten van Tiel breken. Onder andere de Overbetuwe en de Nederbetuwe worden overstroomd. Na de watersnood slaat de droogte toe. Het droge weer moet een verkwikking zijn voor de inundatiegebieden.
1411 – de tweede helft van november en de hele maand december. Het is erg nat, waardoor het opppervlakte-water sterk wast. Daardoor breekt de dijk van de Waal bij Tiel en de Nederbetuwe loopt onder water.
1412. In november steekt een storm op, die twee weken duurt.
1413 – april. Een aantal dijken zijn doorgebroken; grote delen van het rivierengebied lopen onder water. Ook de Diefdijk, die Holland scheidt van Gelre, begeeft het en de Betuwe komt onder water te staan.
1414 – herfst. Dit jaargetijde en ook de winter van 1414-1415 is het bijzonder nat. Het koren bederft in de grond.
1415 – maart. De gehele Betuwe staat onder water.
1419/1420. De winter is vroeg ingevallen: in oktober ligt er al sneeuw. Ook in november en december heeft men veel last van sneeuw. Al voor nieuwjaar is er sprake van grote kou; er is ijsgang op de rivier. Het winterweer houdt aan tot ver in januari. De lente is zeldzaam mooi, de zomer is extreem warm en droog. Op de 6e juni brandt de stad Tiel haast helemaal af; van de huizen staan er nog maar een tiental overeind. In Keulen en Westfalen heerst de pest.
1421. In Utrecht en Gelre heerst de pest. In oktober wordt tussen Utrecht en Gelre gestreden, waarbij men van beide kanten verscheidene dorpen platbrandt. De allesoverheersende gebeurtenis in de late herfst is de buitengewoon zware storm, die waarschijnlijk op 18 en 19 november woedt. De wind blaast met orkaankracht in Tiel en elders verscheidene huizen omver. Op 15 december stijgt het water van de Rijn en de Waal tot zulk een hoogte, dat het op veel plaatsen bijna onbeweeglijk stil blijft staan tegen de rand van de dijken. Het water blijft zes dagen op die hoogte staan en zakt niet. Op 20 december breken de dijken bij Emmerich, waardoor het water stroomafwaarts wat zakt, maar bij Tiel toch nog hoog blijft, tot na 6 januari 1422.
1422. De zomer is warm en bijzonder droog. In Tiel wordt het van september af onstuimig en erg nat weer, zodat wateroverlast ontstaat in de lage delen van het land.
1423. Een ongekende koudegolf met veel sneeuw overspoelt West-Europa. Anderhalve maand heeft het hard gevroren. Hoog water houdt tot ver in de lente aan. In de loop van juni wordt het erg nat en dat duurt maandenlang, tot ver in november.
1424. In maart zet een droogteperiode in die de gehele lente en zomer aanhoudt en pas omstreeks half oktober eindigt. Er valt nauwelijks een druppel water. In november wordt het echt herfstweer en is het een week lang zeer onstuimig, met als climax de zware storm annex stormvloed op 18 november.
1426/27. Strenge winter.
1427. Utrecht, Amersfoort en de IJsselsteden raken in conflict met de hertog van Gelderland. Op 7 juli steken Utrechtenaren, Overijsselaren en Hollanders met 7000 man voetvolk en 200 ruiters de Rijn bij Rhenen over. Ze plunderen alle Gelderse dorpen langs de Rijn, waaronder Maurik, en laten rokende ashopen achter.
1428. De zomer is bar en boos: van begin april tot in november zijn er geen vier dagen achtereen zonder zware regenbuien. Er is zeer veel schade aan de groei van graan en fruit.
1431/1432. De winter van dit jaar is zeer streng en duurt lang. Na het lange strenge winterweer volgen de onvermijdelijke ijsgang en hoog water. De Waaldijk breekt door en zo worden door de watervloed veel ingezaaide wintergewassen overstroomd, vooral in de Betuwe. In een aprilnacht is er zoveel sneeuw gevallen, dat de rivieren weer beginnen te wassen. In de eerste helft van mei staat de Rijn nog steeds hoog; de lente is kil en nat, het begin van de zomer ook, met veel regen; augustus is heet; een deel van de herfst nat.
1432/1433. Ook deze winter is zeer streng en langdurig. Het vriest dat het kraakt van half november af tot 10 februari. Het ijs op de rivieren is zo dik dat tweespannen en karren met koopwaar van de ene kant naar de andere kant van de rivier kunnen rijden. Op 11 februari is het water zo sterk gewassen en gestegen doordat stroomafwaarts de doorstroming belemmerd is door het ophopen van ijsschotsen. Op twee plaatsen breekt hierdoor de dijk bij Huissen en het binnenstromende Rijnwater zet de hele Betuwe blank. Het vriest zo streng bij een harde ijskoude oostenwind dat het stromende water overal dichtvriest.Mensen klimmen op de daken van hun huizen en komen om van honger en kou want de reddingboten kunnen vanwege het ijs niet uitvaren. De ellende is onbeschrijflijk. Sommige gebieden blijven jaren onder water staan. 17 juni 1433: totale zonsverduistering.
1433/1434. Voor de derde achtereenvolgende keer beleeft men een winter met veel vorst. Op 10 februari meldt men ijsgang op de Rijn en de Waal. Na de dooi blijft de Rijn tot na medio maart hoog. De zomer van 1434 is zeer warm.
1434/1435. Het winterweer zet in met noodweer op 7 oktober, gepaard gaande met onweer en windstoten met orkaankracht. In november gaat het hard vriezen. Er valt herhaaldelijk sneeuw. Op het hoogtepunt van de koudegolf ligt de Rijn vast van Basel tot Dordrecht. De dooi verloopt bij ons traag en tot ernstige overstromingen komt het niet.
1437. In de winter ontstaan er in de omgeving van Tiel drie breuken in de Waaldijk, veroorzaakt door ijsgang geblokkeerd water. Dat betekent alweer watersnood in de Betuwe. Tot ver in april moet er voortdurend worden gewerkt aan het herstel van de schade. In de Betuwe heerst “groot kommer”. Tot overmaat van ramp is er de pest in het land. Een gedeelte van de herfst van 1437 is bijzonder nat en het stormt geregeld. Niet lang na de stormvloed van begin december gaat het hard vriezen. Kort na medio december heeft men op de Waal al met zware ijsgang te kampen.
1438. Omstreeks half januari breekt door het hoge water de dijk van de Nederbetuwe langs de Waal tussen Tiel en IJzendoorn op zeven plaatsen door. Er komen mensen om het leven. Er zou binnendijks een nieuwe dijk worden aangelegd. Deze is echter omstreeks Sint-Jan (24 juni) nog niet helemaal gereed, met als gevolg dat het hoge Waalwater inbreekt en al het land blank zet; het nog niet rijpe graan komt geheel onder water te staan. Duurte en honger grijpen om zich heen. Veel mensen sterven. Het jammeren en klagen is niet van de lucht. De duurte houdt meer dan een jaar aan.
1439. Er ontstaan moeilijkheden tussen de bewoners van de Nederbetuwe en hertog Arnold van Gelre wegens de grote lasten van het dijkherstel. Daarop wordt het landrecht ten gunste van de bewoners herzien.
1442 – april. Hoog water en stormen; daarna zet een zeer langdurige warmte- en droogteperiode in. De mensen raken afgemat door de hitte. De droogte houdt aan tot december.
1442-43. Deze winter was de langste sinds mensenheugenis: bijna drie maanden veel ijs en een overvloed aan sneeuw. Na de dooi horen we betrekkelijk weinig van ijsgang en hoog water, wat op geleidelijke dooi wijst. De maand mei 1443 begint winters. De boeren raken ernstig in problemen. Een groot deel van de zomer is droog en warm, maar in juni valt er zoveel regen dat in de Nederbetuwe veel ingezaaid graan en ook boomgaarden onder water komen te staan en verloren gaan. Een regenperiode begint in augustus , die maanden zal aanhouden.
1445. Na de natte zomer is een groot deel van de herfst en de winter erg nat. De grote rivieren zijn bij voortduring hoog. Op 2 december gaat het water de Betuwe in en blijft een groot deel van de winter staan.
1446. Een zware noordwesterstorm, met windstoten, vergezeld van onweer, regen- hagel- en sneeuwbuien raast op Palmzondag, 10 april, over de Lage Landen, waardoor veel schade ontstaat. De Palmstorm blijkt deel uit te maken van een koudegolf, met hagel- en sneeuwbuien. In mei is er niet één dag zonder regen of vorst. In augustus is het opnieuw nat. De winter begint vroeg en is koud.
1447. Op 7 mei valt er in de Overbetuwe en de Nederbetuwe zoveel regen dat het uitgezaaide graan voor een groot deel onder water komt te staan en verloren gaat. De zomer is zeer warm; de droogte, die al vroeg in dat jaar is begonnen, houdt ook nog in de herfst aan.
1448. De zomer is droog, ook de herfst is droog.
1449 - oktober. Er raast een zware noorder- en noordooster storm. Vooral aan de kust is de schade groot.
1450 - juli. Noodweer met windstoten, bliksem, donder, hagel en veel regen, waardoor grote schade ontstaat.
1480. Zeer strenge winter.
1481. Schaarste, duurte, hongersnood.
1483. Pest in de omgeving van Culemborg.
1485/1486. De Neder-Betuwe en Culemborg staat onder water.
1488/1489. Mogelijke inundatie van de Betuwe.
1493. Pest in de omgeving van Tiel.
16e eeuw
1503-1543. Gelderse oorlogen.
1508/09, 1517/18, 1526 en 1557. Pestvermeldingen.
1567. De graaf van Culemborg was als hervormingsgezinde uitgeweken en het kasteel was bezet door Spanjaarden. Zij zouden daar tot februari 1577 blijven. (A.R.Hol - De Betuwe p.32)
1557. De pest heerst in Maurik, zo ook in 1574 en 1575.
1557. Er verschijnt een komeet aan de nachtelijke hemel. Deze werd algemeen gezien als een voorbode voor onheil. Inderdaad braken er kort daarna oorlogen in Europa uit.
1584. De ambtman en de ridderschap van de Neder-Betuwe klagen aan het Hof van Gelre hun nood. Zij zien de toestand van hun streek zeer somber in en menen niets anders te kunnen waarnemen dan dat de plattelandsbevolking ten onder gaat. Rijswijk en Ravenswaaij gaan zwaar gebukt onder de inlegering van vreemd krijgsvolk. Kesteren en Heusden hebben te kampen gehad met inkwartiering van Engelsen, de overige dorpen zuchten op dat ogenblik onder die last. (A.R.Hol - De Betuwe, p.33)
1591. Er waren nog militaire acties (A.R.Hol, p.33)
17e eeuw
1600. Omstreeks dat jaar was de Betuwe van Spaans krijgsvolk gezuiverd. (idem)
1616. De pest heerst in Maurik, zo ook in 1636.
1618, november. Een komeet verschijnt aan het firmament. In vele pamfletten werden toekomstige gruwelen breed uitgemeten.
Uit Leo Noordegraaf en Gerrit Valk - De gave Gods, de pest in Holland vanaf de late middeleeuwen (1988)
p.24: In 1599 heerste de pest in Culemborg
p.43: de jaren waarin de pest het felst toesloeg : 1557/58, 1573/74, 1595/1605, 1624/25, 1635/37, 1652/57, 1664/67.
p.44: De pest in Holland van 1617 trad eerder op in Gelderland, Utrecht en Limburg.
p.45: Omstreeks 1617 ook pest in Duitsland, Italie en Noorwegen. In 1620 in Frankrijk, Engeland en Duitsland, idem in 1635, in 1664/67 ook im Engeland en Duitsland.
p.48: 1598 de pest in de Over-Betuwe. Daardoor kon de oogst niet op tijd worden binnengehaald en ging verloren.
p.58: omstreeks 1635 vond de meest rampzalige pestgolf plaats.
p.62: Een zware epidemie trof de troepen die in 1635 rond Nijmegen waren geconcentreerd ter verovering van de Schenkenschans.
p.64: In Gelderland stierven in 1635 35 predikanten aan de pest.
p.69: Epidemieen waren op hun hoogtepunt in die jaren waarin sprake was van een warm en vochtig voor- en najaar.
p.80: Schaarste en duurte in 1480/81, 1490/91, beginjaren van de 16e eeuw, ook begin van de 20er en 30er jaren van die eeuw, 1545/46, 1551/52, 1556/57, 1565/66, eerst helft van de 70er jaren, 1587/88, tweede helft van de 90er jaren, kort na 1620 en 1630, omstreeks 1652, eerste helft van de 60er jaren van de 17e eeuw.
p.81: Op een enkele uitzondering na werden graanschaarste en duurte door de pest begeleid of gevolgd.
18e eeuw - In deze eeuw, als de pest op z'n laatste benen loopt, komt een andere besmettelijke en veelal dodelijke ziekte op: de rode loop, oftewel dysenterie. In Gelderland wordt daarvan melding gemaakt in 1702; 1747-1750, 1753, 1755, 1758, 1779-1783.
1713-19: runderpest
1720: de pest (voor het laatst in Nederland)
1725: overstroming van de Rijn/Lek
1731-32: mond- en klauwzeer bij het vee.
1739-1740: uitermate koude winter. Bovendien duurde die van oktober (juist na de nieuwe zaaisels) tot 10 maart. Arme kinderen werden bevroren in hun wiegje aangetroffen en volwassenen lagen dood op straat. In juni hadden de bomen nog geen bladeren. Toen begon het te regenen. In augustus, september en oktober trad tot overmaat van ramp al nachtvorst op, terwijl het overdag bleef regenen. - Het jaar 1740 is in heel West-Europa een jaar van schaarste geweest. Voorraden werden vastgehouden en ook door speculatie geraakten de granen buiten het bereik van de gewone man, die honger leed. De prijs van rogge steeg van 50% tot 100%. Ook de prijzen van andere eetbare en niet eetbare producten stegen. In de meimaand van het crisisjaar 1740 gingen de hongerigen in paniek tot gewelddaden over.
- 1740-1741: ook die wintermaanden waren koud en duurden lang. Velen leden honger. Door ondervoeding kregen besmettelijke ziekten de kans zich te verspreiden; kleine kinderen, oude mensen en zieken waren de eerste slachtoffers, met een climax in 1743.
- 1740-41: overstroming van de Rijn/Lek
1742: muizenplaag
De pastoor van Montfoort (Utrecht) was ooggetuige van de muizenplaag van 1742. Wij vonden dit bericht in Gens Nostra van 1968.
In de Soomer sijn der soveel muijsen in 't land voortgekomen, als er bij geen menschenheugenis, nog in geen Chronijken bekent sijn; in sonderheid in de Landen van Montfoort, Vianen, Thiel en Thielerweerd, Bommel en Bommelerweerd, de gansche Betuwe en de Veluwe tot heel in het Ceulsche. Sij onthielden haar niet alleen in het Bouwland, daer sij het koorn opaten en als proviandschueren met graenen in gemaakt hebben, maar ook in de Weijlanden, die op de meeste plaatsen genoegsaem als doorboort hebben en het gras opgegeeten, sodat de weijbeesten van hun nodig voetsel door dit schadelijk ongedierte berooft, voor de ordinaire tijd op de stallen mosten gehaelt worden; hetwelk Booter en Kaas, in korte tijd, meer als een derde in preijs heeft doen steijgeren. Van sommige plaatsen wordt geseijt, dat sommige muijsen swart van koleur waren, andere wit, eenige geteijgert, ook roode en bruijne. Dog heb niet gehoort, dat hier omtrent die gesien sijn.
1745/1746: zeer hevige runderpest- Hoewel er al heel vroeg melding wordt gemaakt van rampspoed in de Betuwe en de vroegste stambomen van naamgenoten uit de 17e eeuw dateren , is het voor huidige nazaten belangwekkend, sterker nog, onthutsend, te lezen over de rampen en ontberingen die de bekende en onbekende voorouders in Maurik getroffen hebben. Het is verbazingwekkend, dat er nog mensen in de Betuwe zijn blijven wonen!
- 1751: overstroming van de Rijn/Lek
- 1768/1769: zeer hevige runderpest
- 1769/1770: overstroming van de Rijn/Lek
- 1783 - augustus en september: veel sterfgevallen in de Betuwe door de rode loop: een uiterst besmettelijke ingewandziekte, die ontaardt in een niet te stoppen diarree, waardoor het lichaam aan koortsen en uitdroging ten onder gaat (Tabula Batavorum. jg. 12 nr. 1 (1994))
- 1783/1786: mond- en klauwzeer
1784: overstroming van de Rijn/Lek- Lijst van dijkdoorbraken in de Neder- en Over-Betuwe
(bron: voornamelijk De Nieuwe Tielsche Courant, vermeld in de Nieuwsbrief Historische Kring Kesteren en Omstreken, augustus 2009, zonder datum van de krant, maar gezien de spelling, ergens in de 19e eeuw)
1211 Brak de dijk te Echteld door.
1292 Doorbraak van den dijk in de Overbetuwe.
1374 Brak de dijk tusschen Tiel en Zandwijk door, de dampoort der stad (in die tijd eene der buitenpoorten en een gedeelte der muren storten neder; door den stroom storten verscheidene huizen in de Waterstraat omtrent die poort staande in.
1409 Doorbraak van den dijk tusschen Tiel en het dorp (thans gehucht) Ooij.
1411 Doorbraak van den dijk te Zandwijk op den Kouijster.
1431 Doorbraak van den dijk te Loenen.
1433 Werden de Over- en Nederbetuwe overstroomd door eene doorbraak in den dijk te Huissen.
1437 Had het water twee voet hoog op den dijk te IJzendoorn gestaan, doch werd dezelve door een kisting ter lengte van 200 voeten en een doorbraak te Leeuwen behouden.
1438 Brak de dijk tusschen Tiel en IJzendoorn door op zeven onderscheidene plaatsen, waarvan vijf tusschen Tiel en Ooij. In hetzelfde jaar werd de nieuwe dijk over het het kerkhof van de kerk te Ooij gelegd.
1440 Januarij doorbraken in Over- of Nederbetuwe.
1495 Februarij doorbraken in Over- of Nederbetuwe.
1498 Viel er een doorbraak in den dijk te Ochten.
1540 Een doorbraak in de Over- of Nederbetuwe.
1564 In het begin van Maart brak de dijk te Lent op vijf plaatsen door. - 1565, 1570 en 1575 Doorbraken in de Over- of Nederbetuwe.
- 1586 Brak de dijk te Lent door.
1597 Doorbraak in de Over- of Nederbetuwe.
1605 Brak de dijk te Ochten door.
1634 Doorbraak van den dijk te Ochten.
1644 Doorbraak van den dijk te Loenen.
1653 Brak bij open water de dijken aan de Waal en Rhijnkant door; inbraak van den Alblasserwaard, door hoog opperwater aan de Betuwzijde.
1658, 13 januari: de Rijn is dichtgevroren. Het ijs bleef liggen tot 18 februari. Op die datum brak de Waaldijk in de Over-Betuwe door bij Doornik, Oosterhout en Bemmel. Grote overlast ook in de Nederbetuwe. In de pastorie van Rijswijk stond het water 15 cm hoog.
1663 Doorbraak in de Tielerwaard, te Tuijl.
1683 Viel er een doorbraak in de Betuwedijken.
1709 Doorbraak te Hellouw en Dalem.
1726 Doorbraak van den dijk te Ochten en brak toen ook door de Lingedijk te Passewaaij onder Drumpt, ook de Waaldijk bij Dalem bezweek. 22 Januarij, bij ijskropping, de dijken te Ochten, Zennewijnen en Dalem breken door, Tielerwaard enz. loopen onder water, het water steeg voor den Diefdijk wel 12 voet hoog en voor de Lingedijken beneden Leerdam niet minder, hierdoor brak ook de Lingedijk bij Kedichem door.
1740 Den 24 December en 26 December doorbraak bij open water van de Overbetuwsche dijken te Bemmel en Elden, door het vloedwater spoelde de steenen brug voor de Buurensche Poort te Tiel met het daarop staande wachthuis weg. Geheel Overbetuwe, Nederbetuwe, Tielerwaard, Beesd, Rhenoij, Kuilenburg enz. geraakten diep onder.
1741 3 Januari dijkbreuken in den ouden Noorder Lingedijk, van onder Leerdam tot beneden Kedichem.
1751 Den 22 Maart en den 10 Maart 1755 brak (in het eerstgemelde jaar bij open water) de dijk van de Marsch door, doch werd daardoor de Betuwe niet overstroomd, dewijl het vloedwater door den bandijk werd gekeerd.
1769 Den 28 December brak bij open water de dijk tusschen Huissen en Angeren door, staande het water aan de peilschaal te Arnhem 19 voet 9 duim.
1770 Den 4 December doorbraak bij open water van den dijk te Lakemond, te Arnhem stond het water aan de peilschaal 20 voet, het vloedwater kwam niet in den Tielerwaard, maar werd door den Lingedijk gekeerd.
1784 Den 1 Maart doorbraak te Lent, Doornik en Ochten.
1799 Den 7 Februarij brak de dijk te Doornik tusschen Bemmel en Lent door.
1809 Doorbraak van den dijken te Oosterhout en Loenen met een hoogte van 25 voet aan het peil te Nijmegen.
1820 Den 23 Januarij braken de dijken te Oosterhout en Elden door, staande het water aan de peilschaal te Nijmegen 26 voet 8 duim en te Arnhem 21 voet 6 duim.
1827 In den nacht tusschen den 2 en 3 Maart doorbraak van den dijk te Ochten.
_