W.H. Morel v.Mourik
VAN ANGEREN 30.8.2009
INLEIDING
Dat Van Angeren de familienaam is, is niet op te maken uit de beleningen in het Archief van de Heeren en Graven van Culemborg, hieronder afgekort AHGC; daar komen zij als Doys voor. De belening van Meynen van Duvens hofstede en een waard daaraan grenzend te Maurik laat de continuïteit zien van de hieronder als IIa vermelde Dirck Doys van Angeren, die in AHGC als Dirck Doys voorkomt, via nr IV Dyrckgen Deyus van Angeren naar nr IX, Willemken Verwey Albertsdr. We zijn dan twee eeuwen verder.
I DIDDERIC DOYS VAN ANGEREN, geb. ca. 1360. Hij zegelt op 5.6.1394: drie wassenaars, in het hart vergezeld van een breedarmig kruisje (Lib.Sig. deel I/2894, Ridderlijke Duitsche orde). Belender in Maurik 1402 (Sloet, van Veen, Martens van Sevenhoven: Register op de leenaktenboeken van het vorstendom Gelre en graafschap Zutphen, het Kwartier van Nijmegen, p. 343)
Hieruit (ws):
1. Dirck Doys van Angeren, volgt IIa
2. Johan Doys, volgt IIb
IIa DIRCK DOYS VAN ANGEREN, geb. ca. 1390, dood 1442-voor 1453. Hij komt voor op de lijst van 1442 van ridderschap en knapen die toetraden tot het Verbond van 1436 van ridderschap en steden van de vier kwartieren van Gelre (zie J.M.van Winter: Ministerialiteit¼, Pl.app.191, waar zij W.van Loon: Groot Gelders Placaatboek deel 2 citeert).
1423: belender van 4 hont op De Slage te Maurik (AHGC) 1788, fol. 90.
ruim voor 1453: Meynen van Duvens hofstede en een waard daaraan grenzend te Maurik (in 1480 vermeerderd met 4 morgen bij de Perrickstraat) (AHGC 4782 fol. 63 en 256, en 4772 fol. 72v, 4775 fol.118v).
Hieruit:
1. Yoest Doys. Is hij? in 1407 getuige bij “leenakten van wie geen belening bekend is” (AHGC 4772/7 en J.C.Kort Culemborg Totaal nr 256, nu genaamd Repertorium op de lenen van de hofstede Culemborg 1251-1648 (1669)).
1423: belender van 1½ morgen aan de dijk (Oude Weide) (AHGC 4782 fol. 44).
voor 1453: leenman van Meynen van Duvens hofstede en een waard daaraan grenzend (AHGC 4782 fol. 63 en 256, 4773 fol. 74v).
1436: belender in Eck (Utrechtse Archieven: Leenregister van de Sint Paulusabdij, invent.nr.505)
2. Mary Doys, wordt zuster van Yoest Doys genoemd, overl. tussen 5.8.1462 (AHGC 4782, nr.256) en 20.6.1468 (Repertorium op de leenregisters van Culemborg (RLC), geen invent.nr, niet-voortgezette lenen, omslag Neder-betuwe), tr. voor 11.2.1436 (Utrechtse Arch. – Leenregisters van de Sint- Paulusabdij, invent.nr.505) Hendric Doys van Mouderic, rentmeester van de heer van Culenborch 1445-1461 (AHGC 5501/14), geërfde van Maurik in 1456; hij wordt dan genoemd in een ordonnantie die het schoonhouden van de Linge regelt (AHGC, R.1492). Hij koopt in 1464 10 morgen op de Parric en 3 hofsteden in Wiel van de heer van Culemborg en heeft die later terugver-kocht en zegelde toen met een kruis (AHGC, R.1759). Hij moet zijn overleden na 16.3.1466, de laatste keer dat hij als gerichtsman wordt genoemd (AHGC, R.1816) (of betreft dit regest zijn naamgenoot, de zoon van Gherit Doys van Mauderick??). Zij was belender in Eck 1436 (Utr. Arch.: leenregister Sint-Paulus-abdij, nr 505).
Haar beleningen:
1453-1468: 1 ½ morgen tot Wiel (RLC, geen invent.nr., niet-voortgezette lenen, omslag Neder-betuwe),
1453: 1 ½ morgen tot Rijswijk (als voor, omslag Rijswijk),
1453-1462: 4 morgen op de Slage, strekkende van de Perrickstraat tot in de wetering (als voor, omslag Maurik),
1453-1462: Meynen van Duvens hofstede met een waard (AHGC 4782, fol. 63, 4773 fol. 74v). (In 1570 bestond het leen uit een huis en hof en 4 morgen bij de Perrickstraat (AHGC 4782, nr 256). Is dit soms hetzelfde leen als het voorgaande?
1453-1454: 6 morgen genaamd de Huusmaetschen Kamp (AHGC 4782, nr 105),
1453-1464 3 morgen in de Grote Broeck (AHGC 4782, nr 308, R. 1776).
1462: 11 morgen genaamd de Slage (niet-voortgezette lenen, omslag Maurik).
Kinderen uit dit huwelijk: Joest van Mouderic, Henric van Mouderic en Steeske van Mouderic.
Zie voor Doys van Mauderic: De Nederlandsche Leeuw, februari 2008, p.15-19.
IIb JOHAN DOYS VAN ANGEREN, geb. ca. 1390 – voor 1480;
1453: belender van 5 morgen van de Parrick tot het Meerland, (AHGC 4773 fol. 75v),
2.6.1453: “hofstede van Johan Doys, genaamd De Geren, drie oude schilden” (AHGC 4773, fol. 69v,70,80)
Hieruit:
III OTTE DOYS JOHANSZ VAN ANGEREN, geb. ca. 1420, dood in 1480, tr. Ulant. Zijn lenen zijn:
1453: RLC, niet-voortgezette lenen, omslag Maurik.
1462: (van zijn nicht Mary Doys) Meynen van Duvens hofstede en een waard daaraan grenzend (AHGC 4782 fol. 256, 4773 fol. 82, 4774 fol. 108, 4775 fol. 118v); zijn vrouw Ulant heeft de lijftocht.
Na 1462: (van Mary Doys) 11 morgen op de Slage van de Perrickstraat tot in de wetering (AHGC niet-voortgezette lenen, omslag Maurik),
Na 1462: 11 morgen genaamd De Slage (NvL, omslag Maurik.
1463: 4 Hont, “streckende van Henricxs hofstat van Mauderic aen die ghemeyn straet”, (lenen gekocht van Henrick van Mauderic), (AHGC 4774 fol.120v en 4775 fol.136v).
1469: belender in Wijkermaat (AHGC 1788 fol. 62v)
1471: belender in Medelse Kamp (AHGC 4773 fol. 73)
1477: een hofstede met 2 ½ morgen van de Parrickstraat tot in de wetering (AHGC 4774 fol. 117)
Zijn erfgename (dochter of kleindochter) is:
IV DERICK DOYS = Dyrckgen DEYUS VAN ANGEREN, leefde 1480, tr. Goossen van Setten, beiden dood 1567. Met haar zoon Herberen van Setten heeft zij als weduwe de vicarie van Sint-Jan Evangelist en Sinte-Cathatrina in de Sint-Maartenskerk te Tiel gefundeerd. Waarschijnlijk heeft zij Meynen van Duvens hofstede en een waard daaraan grenzend daarvoor gedoteerd; dat moet dan op 14.9.1564 zijn geweest, de datum waarop het manuscript-repertorium van A.P.van Schilfgaarde op fol. 17 de vicaris, heer Otto Doeys van Setten, pastoor te Cothen, als leenman vermeldt (hij is dood in 1567).
Hieruit:
V HERBEREN VAN SETTEN, leenman van een hofstede met een waard aan het eind ervan (Meynen van Duvens hofstede dus), vermeerderd met 4 morgen, van de Parrickstraat tot de wetering 17.8.1480 (AHGC 4782 nr. 256, 4775 fol. 118v), tr. Margriet, waarsch. dood in 1567. Op 2 september 1986 werd op het voormalige kerkhof bij de N.H.-kerk fragmenten van een hardstenen grafkruis gevonden van hem en zijn vrouw (mededeling Jan Hogendoorn te Maurik).
Hieruit:
VI WILHELMA VAN ZETTEN, tr. Albert Wilhems, geb. ca. 1490. Hij wordt in 1564 beleend aan de Parkstraat in Maurik (AHGC 4782/15), hij zegelt met drie adelaars in 1567, in 1570 bezit hij land bij de Meelse Kampen (40 jaar afd. Gelderland NGV, p. 78), hij legt met anderen op 6.6.1570 een verklaring af betreffende riddermatigheid van een aantal personen die pretendeerden van adel te zijn, o.a. Hendric van Mauderic, hij was toen ca. 80 jaar (N.Plomp: Een boer is geen edelman, in Jaarboek CBG 1993, p. 101/2). Wilhelma van Zetten benoemde op 24.7.1567 als erfgename van haar grootmoeder (nr IV) een bedienaar voor de vacante vicarie, zie akte uit het oud-archief van Tiel, inven.nr.1847, regest nr 135. Het leen van nr. V werd op 17.4.1570 op haar overgeschreven en op 29.12.1570 op haar zoon Goossen (AHGC 4782 fol. 63 nr 256). Haar wapen is drie rijstakjes (GA Tiel,invent.nr 1847, regest nr 135).
Hieruit:
VII GOOSSEN ALBERTS (VAN SETTEN), leenman 29.12.1570 (AHGC 4778 fol. 38v-39, 4777 fol. 153,154), overl. ca. 1603.
Hieruit:
VIII AELBERT VAN SETTEN, leenman 26.4.1603, overl. ca. 1608, tr. voor 1603 Maria van Hattem.
Hieruit: (samen beleend 29.4.1608)
1. Wilhelma van Setten.
2. Aelbertken van Setten, overl. ca. 1636, tr. Albert Verwey, die hertr. Maurik (won. toen in Amerongen)22.4.1638 Hadewich Wtenweerde, j.d. geb. Maurik.
Hieruit:
IX WILLEMKEN VERWEY AELBERTSDR. beleend 19.12.1636, geen gegevens doop/ trouw in Maurik gevonden.
Bij generatie VI:
Akte uit 1567 uit het oud-archief van Tiel, invent. Nr. 1847, regest nr. 135, waarin Wilhelma van Zetten Herbertsdr voor de vacante vicarie in de Sint-Maartenskerk te Tiel op het altaar van Sint-Jan Evangelist en Sinte-Catharina aan de proost en aartsdiaken van Arnhem Mr.Heynmen Ruijsch presenteert.
Allen dengheenen die deesen brieff sullen zyen off hooren leesen, doe ick, Wilhema van Zetten, Herbertsdr kendelycken ende verstaen, alsoe een vicarie in der kercken van Sinte Meertijn binnen Thiell, in den hertochdomme van Gelre, Chrysdom van Utrecht, der prostien van Aernhem, op Sinte Jans Evangeliste ende Sinte Katerinen altaer in die voor Goiden Almachtich ende Maria zijn lieve moeder bij Dyrckgen Deyus van Angeren, welneer eychte wijff Goessens van Zetten, ende Herberen van Zeten haer zoen, geerigeert, gefondeert ende gedoteert ende door de heeren Oth Deyus van Zetten, pastoor tot Cooten zaliger gedachten, doe hij leeffden den voergemelten vicarie possessor ende bezitter, vaceert ende ledich is, Ende die voirgemelte collatie ende presentatie aen mij, Wilhelma van Zetten voers. als naeste erffgenaem der voergen. ffondatoor nae vermoegen der ffondatien coempt, ende verscheenen omme dan mijn gude recht van presentieren nyt te vercoften noch te vercorten, hebbe ick, Wilhelma van Zetten, met Albert Wilhems, mijnen eychten man, gecoren tot mijnen momber, totter voerschr. vicarie als voer die daertoe bequame ende goeden ende yerbare heeren, here Mr. Heymen Ruijsch, canonick ter Dom van Utrecht, genomineert ende gepresenteert, nominiere ende presentiere mitz diesen tegenwoordige brieve mijnen heeren den proost ende archediaken van Aernhem, ofte zijne eerw. officiaal, ofte andere in deese macht t’hebbende, biddende denselven zeer oetmodelijck ende dienstelick zijne eerweerdicheden de voerg. Heer Mr.Heymen Ruijsch, gepresenteerde ende genomineerde in derselve vicarie ende hem van rechte bij behoerlicke zegelt ende briv investieren ende instituieren willen nae behoeren. All sonder argelist.
In kennisse van deesen heb ick Wylhelma van Zetten mit mijnen voirgemelte man ende momber diesen tegenwoirdigen presentatiebrieff elcx mit onsen segel bezegelt.
Gegeven in ’t jaer ons lyeffs Heeren duijsent vijfhondert seeven ende tsestich op sinte Peteri avont Apostel.
Van Angerens die niet in deze fragment-genealogie kunnen worden geplaatst.
J.M.van Winter, Ministerialiteit en ridderschap in Gelre en Zutphen (1962) p.337/338, onder Vrije ridderschap in het kwartier van Arnhem: Angeren, ten zuiden van Arnhem aan de Rijndijk. Zij heeft als vroegste vermelding 1313: Steven van Angeren, ridder, die getrouwd was met Aleid van Middachten.
A.J.van der Aa vermeldt in zijn Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden (1847) Gerhard en Dirk van Angeren als getuigen van de graaf van Kleef in 1249; in 1338 bezat dit geslacht nog de tienden van Angeren.
A.P.van Schilfgaarde: Het archief der Heeren en Graven van Culemborg (1949), Regest 2755: notaris Bartholomeus de Angeren heeft in 1502 een afschrift gecollationeerd van een akte waarin Mattheus de Uraldis, bisschop van Nucera het kapittel van Sint-Jan te Utrecht en Jaspar de Culenborch, die een kwestie hebben over tienden onder Beusichem en Zoelmond, voor zijn rechterstoel daagt.
VAN ANGEREN 30.8.2009
INLEIDING
Dat Van Angeren de familienaam is, is niet op te maken uit de beleningen in het Archief van de Heeren en Graven van Culemborg, hieronder afgekort AHGC; daar komen zij als Doys voor. De belening van Meynen van Duvens hofstede en een waard daaraan grenzend te Maurik laat de continuïteit zien van de hieronder als IIa vermelde Dirck Doys van Angeren, die in AHGC als Dirck Doys voorkomt, via nr IV Dyrckgen Deyus van Angeren naar nr IX, Willemken Verwey Albertsdr. We zijn dan twee eeuwen verder.
I DIDDERIC DOYS VAN ANGEREN, geb. ca. 1360. Hij zegelt op 5.6.1394: drie wassenaars, in het hart vergezeld van een breedarmig kruisje (Lib.Sig. deel I/2894, Ridderlijke Duitsche orde). Belender in Maurik 1402 (Sloet, van Veen, Martens van Sevenhoven: Register op de leenaktenboeken van het vorstendom Gelre en graafschap Zutphen, het Kwartier van Nijmegen, p. 343)
Hieruit (ws):
1. Dirck Doys van Angeren, volgt IIa
2. Johan Doys, volgt IIb
IIa DIRCK DOYS VAN ANGEREN, geb. ca. 1390, dood 1442-voor 1453. Hij komt voor op de lijst van 1442 van ridderschap en knapen die toetraden tot het Verbond van 1436 van ridderschap en steden van de vier kwartieren van Gelre (zie J.M.van Winter: Ministerialiteit¼, Pl.app.191, waar zij W.van Loon: Groot Gelders Placaatboek deel 2 citeert).
1423: belender van 4 hont op De Slage te Maurik (AHGC) 1788, fol. 90.
ruim voor 1453: Meynen van Duvens hofstede en een waard daaraan grenzend te Maurik (in 1480 vermeerderd met 4 morgen bij de Perrickstraat) (AHGC 4782 fol. 63 en 256, en 4772 fol. 72v, 4775 fol.118v).
Hieruit:
1. Yoest Doys. Is hij? in 1407 getuige bij “leenakten van wie geen belening bekend is” (AHGC 4772/7 en J.C.Kort Culemborg Totaal nr 256, nu genaamd Repertorium op de lenen van de hofstede Culemborg 1251-1648 (1669)).
1423: belender van 1½ morgen aan de dijk (Oude Weide) (AHGC 4782 fol. 44).
voor 1453: leenman van Meynen van Duvens hofstede en een waard daaraan grenzend (AHGC 4782 fol. 63 en 256, 4773 fol. 74v).
1436: belender in Eck (Utrechtse Archieven: Leenregister van de Sint Paulusabdij, invent.nr.505)
2. Mary Doys, wordt zuster van Yoest Doys genoemd, overl. tussen 5.8.1462 (AHGC 4782, nr.256) en 20.6.1468 (Repertorium op de leenregisters van Culemborg (RLC), geen invent.nr, niet-voortgezette lenen, omslag Neder-betuwe), tr. voor 11.2.1436 (Utrechtse Arch. – Leenregisters van de Sint- Paulusabdij, invent.nr.505) Hendric Doys van Mouderic, rentmeester van de heer van Culenborch 1445-1461 (AHGC 5501/14), geërfde van Maurik in 1456; hij wordt dan genoemd in een ordonnantie die het schoonhouden van de Linge regelt (AHGC, R.1492). Hij koopt in 1464 10 morgen op de Parric en 3 hofsteden in Wiel van de heer van Culemborg en heeft die later terugver-kocht en zegelde toen met een kruis (AHGC, R.1759). Hij moet zijn overleden na 16.3.1466, de laatste keer dat hij als gerichtsman wordt genoemd (AHGC, R.1816) (of betreft dit regest zijn naamgenoot, de zoon van Gherit Doys van Mauderick??). Zij was belender in Eck 1436 (Utr. Arch.: leenregister Sint-Paulus-abdij, nr 505).
Haar beleningen:
1453-1468: 1 ½ morgen tot Wiel (RLC, geen invent.nr., niet-voortgezette lenen, omslag Neder-betuwe),
1453: 1 ½ morgen tot Rijswijk (als voor, omslag Rijswijk),
1453-1462: 4 morgen op de Slage, strekkende van de Perrickstraat tot in de wetering (als voor, omslag Maurik),
1453-1462: Meynen van Duvens hofstede met een waard (AHGC 4782, fol. 63, 4773 fol. 74v). (In 1570 bestond het leen uit een huis en hof en 4 morgen bij de Perrickstraat (AHGC 4782, nr 256). Is dit soms hetzelfde leen als het voorgaande?
1453-1454: 6 morgen genaamd de Huusmaetschen Kamp (AHGC 4782, nr 105),
1453-1464 3 morgen in de Grote Broeck (AHGC 4782, nr 308, R. 1776).
1462: 11 morgen genaamd de Slage (niet-voortgezette lenen, omslag Maurik).
Kinderen uit dit huwelijk: Joest van Mouderic, Henric van Mouderic en Steeske van Mouderic.
Zie voor Doys van Mauderic: De Nederlandsche Leeuw, februari 2008, p.15-19.
IIb JOHAN DOYS VAN ANGEREN, geb. ca. 1390 – voor 1480;
1453: belender van 5 morgen van de Parrick tot het Meerland, (AHGC 4773 fol. 75v),
2.6.1453: “hofstede van Johan Doys, genaamd De Geren, drie oude schilden” (AHGC 4773, fol. 69v,70,80)
Hieruit:
III OTTE DOYS JOHANSZ VAN ANGEREN, geb. ca. 1420, dood in 1480, tr. Ulant. Zijn lenen zijn:
1453: RLC, niet-voortgezette lenen, omslag Maurik.
1462: (van zijn nicht Mary Doys) Meynen van Duvens hofstede en een waard daaraan grenzend (AHGC 4782 fol. 256, 4773 fol. 82, 4774 fol. 108, 4775 fol. 118v); zijn vrouw Ulant heeft de lijftocht.
Na 1462: (van Mary Doys) 11 morgen op de Slage van de Perrickstraat tot in de wetering (AHGC niet-voortgezette lenen, omslag Maurik),
Na 1462: 11 morgen genaamd De Slage (NvL, omslag Maurik.
1463: 4 Hont, “streckende van Henricxs hofstat van Mauderic aen die ghemeyn straet”, (lenen gekocht van Henrick van Mauderic), (AHGC 4774 fol.120v en 4775 fol.136v).
1469: belender in Wijkermaat (AHGC 1788 fol. 62v)
1471: belender in Medelse Kamp (AHGC 4773 fol. 73)
1477: een hofstede met 2 ½ morgen van de Parrickstraat tot in de wetering (AHGC 4774 fol. 117)
Zijn erfgename (dochter of kleindochter) is:
IV DERICK DOYS = Dyrckgen DEYUS VAN ANGEREN, leefde 1480, tr. Goossen van Setten, beiden dood 1567. Met haar zoon Herberen van Setten heeft zij als weduwe de vicarie van Sint-Jan Evangelist en Sinte-Cathatrina in de Sint-Maartenskerk te Tiel gefundeerd. Waarschijnlijk heeft zij Meynen van Duvens hofstede en een waard daaraan grenzend daarvoor gedoteerd; dat moet dan op 14.9.1564 zijn geweest, de datum waarop het manuscript-repertorium van A.P.van Schilfgaarde op fol. 17 de vicaris, heer Otto Doeys van Setten, pastoor te Cothen, als leenman vermeldt (hij is dood in 1567).
Hieruit:
V HERBEREN VAN SETTEN, leenman van een hofstede met een waard aan het eind ervan (Meynen van Duvens hofstede dus), vermeerderd met 4 morgen, van de Parrickstraat tot de wetering 17.8.1480 (AHGC 4782 nr. 256, 4775 fol. 118v), tr. Margriet, waarsch. dood in 1567. Op 2 september 1986 werd op het voormalige kerkhof bij de N.H.-kerk fragmenten van een hardstenen grafkruis gevonden van hem en zijn vrouw (mededeling Jan Hogendoorn te Maurik).
Hieruit:
VI WILHELMA VAN ZETTEN, tr. Albert Wilhems, geb. ca. 1490. Hij wordt in 1564 beleend aan de Parkstraat in Maurik (AHGC 4782/15), hij zegelt met drie adelaars in 1567, in 1570 bezit hij land bij de Meelse Kampen (40 jaar afd. Gelderland NGV, p. 78), hij legt met anderen op 6.6.1570 een verklaring af betreffende riddermatigheid van een aantal personen die pretendeerden van adel te zijn, o.a. Hendric van Mauderic, hij was toen ca. 80 jaar (N.Plomp: Een boer is geen edelman, in Jaarboek CBG 1993, p. 101/2). Wilhelma van Zetten benoemde op 24.7.1567 als erfgename van haar grootmoeder (nr IV) een bedienaar voor de vacante vicarie, zie akte uit het oud-archief van Tiel, inven.nr.1847, regest nr 135. Het leen van nr. V werd op 17.4.1570 op haar overgeschreven en op 29.12.1570 op haar zoon Goossen (AHGC 4782 fol. 63 nr 256). Haar wapen is drie rijstakjes (GA Tiel,invent.nr 1847, regest nr 135).
Hieruit:
VII GOOSSEN ALBERTS (VAN SETTEN), leenman 29.12.1570 (AHGC 4778 fol. 38v-39, 4777 fol. 153,154), overl. ca. 1603.
Hieruit:
VIII AELBERT VAN SETTEN, leenman 26.4.1603, overl. ca. 1608, tr. voor 1603 Maria van Hattem.
Hieruit: (samen beleend 29.4.1608)
1. Wilhelma van Setten.
2. Aelbertken van Setten, overl. ca. 1636, tr. Albert Verwey, die hertr. Maurik (won. toen in Amerongen)22.4.1638 Hadewich Wtenweerde, j.d. geb. Maurik.
Hieruit:
IX WILLEMKEN VERWEY AELBERTSDR. beleend 19.12.1636, geen gegevens doop/ trouw in Maurik gevonden.
Bij generatie VI:
Akte uit 1567 uit het oud-archief van Tiel, invent. Nr. 1847, regest nr. 135, waarin Wilhelma van Zetten Herbertsdr voor de vacante vicarie in de Sint-Maartenskerk te Tiel op het altaar van Sint-Jan Evangelist en Sinte-Catharina aan de proost en aartsdiaken van Arnhem Mr.Heynmen Ruijsch presenteert.
Allen dengheenen die deesen brieff sullen zyen off hooren leesen, doe ick, Wilhema van Zetten, Herbertsdr kendelycken ende verstaen, alsoe een vicarie in der kercken van Sinte Meertijn binnen Thiell, in den hertochdomme van Gelre, Chrysdom van Utrecht, der prostien van Aernhem, op Sinte Jans Evangeliste ende Sinte Katerinen altaer in die voor Goiden Almachtich ende Maria zijn lieve moeder bij Dyrckgen Deyus van Angeren, welneer eychte wijff Goessens van Zetten, ende Herberen van Zeten haer zoen, geerigeert, gefondeert ende gedoteert ende door de heeren Oth Deyus van Zetten, pastoor tot Cooten zaliger gedachten, doe hij leeffden den voergemelten vicarie possessor ende bezitter, vaceert ende ledich is, Ende die voirgemelte collatie ende presentatie aen mij, Wilhelma van Zetten voers. als naeste erffgenaem der voergen. ffondatoor nae vermoegen der ffondatien coempt, ende verscheenen omme dan mijn gude recht van presentieren nyt te vercoften noch te vercorten, hebbe ick, Wilhelma van Zetten, met Albert Wilhems, mijnen eychten man, gecoren tot mijnen momber, totter voerschr. vicarie als voer die daertoe bequame ende goeden ende yerbare heeren, here Mr. Heymen Ruijsch, canonick ter Dom van Utrecht, genomineert ende gepresenteert, nominiere ende presentiere mitz diesen tegenwoordige brieve mijnen heeren den proost ende archediaken van Aernhem, ofte zijne eerw. officiaal, ofte andere in deese macht t’hebbende, biddende denselven zeer oetmodelijck ende dienstelick zijne eerweerdicheden de voerg. Heer Mr.Heymen Ruijsch, gepresenteerde ende genomineerde in derselve vicarie ende hem van rechte bij behoerlicke zegelt ende briv investieren ende instituieren willen nae behoeren. All sonder argelist.
In kennisse van deesen heb ick Wylhelma van Zetten mit mijnen voirgemelte man ende momber diesen tegenwoirdigen presentatiebrieff elcx mit onsen segel bezegelt.
Gegeven in ’t jaer ons lyeffs Heeren duijsent vijfhondert seeven ende tsestich op sinte Peteri avont Apostel.
Van Angerens die niet in deze fragment-genealogie kunnen worden geplaatst.
J.M.van Winter, Ministerialiteit en ridderschap in Gelre en Zutphen (1962) p.337/338, onder Vrije ridderschap in het kwartier van Arnhem: Angeren, ten zuiden van Arnhem aan de Rijndijk. Zij heeft als vroegste vermelding 1313: Steven van Angeren, ridder, die getrouwd was met Aleid van Middachten.
A.J.van der Aa vermeldt in zijn Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden (1847) Gerhard en Dirk van Angeren als getuigen van de graaf van Kleef in 1249; in 1338 bezat dit geslacht nog de tienden van Angeren.
A.P.van Schilfgaarde: Het archief der Heeren en Graven van Culemborg (1949), Regest 2755: notaris Bartholomeus de Angeren heeft in 1502 een afschrift gecollationeerd van een akte waarin Mattheus de Uraldis, bisschop van Nucera het kapittel van Sint-Jan te Utrecht en Jaspar de Culenborch, die een kwestie hebben over tienden onder Beusichem en Zoelmond, voor zijn rechterstoel daagt.